Rana esculenta: de groene kikker
door Edwig Boeykens, clubblad april 2000

Ze kunnen zowel voorkomen aan kleine, kalme vijvers, als aan grote wateren (de meerkikker). Voortplanting van mei tot juli. In het begin van deze periode worden kwakende koren gevormd, die in kracht afnemen naargelang het seizoen verstrijkt. Eieren hangen in kleine klompen aan waterplanten. De zomerbiotoop is de oever van de plas; alleen bij nat weer verspreiden ze zich. Overwintering gebeurt zowel in het water als op het land.
Het voortbestaan van amfibieën wordt wezenlijk bedreigd. Ze hebben behoefte aan waterplassen om zich te kunnen voortplanten en aan een landelijk milieu waar ze de meeste tijd verblijven. Beide biotopen mogen hoogstens enkele kilometer van elkaar liggen. Passage van het ene milieu naar het andere mogen niet te veel barrières kennen. De sterkste voortplanting vindt men in wateren met een pH waarde tussen 5 en 8. Meer specifiek zijn de eisen die gesteld worden aan het landelijk milieu. Gravende soorten vragen los zand en geaccidenteerd terrein.

 

Niet gravenden, zoeken schuilplaatsen tussen of onder de vegetatie en onder stenen of boomwortels. De aan het water gebonden soorten verblijven zo mogelijk tussen de vegetatie en langs het water.

Bescherming werd noodzakelijk, vooral door de nadelige invloed op de stand van de betrokken diersoorten ten gevolge van de vangst door of ten behoeve van aquarium- en terrariumhouders.
Veel belangrijker is echter het indirecte effect: Dat is de verandering van de houding van onbedoelde onachtzaamheid naar bewuste zorgvuldigheid ten opzichte van deze diergroep.

Er bestaan ongeveer 2600 soorten kikkers en padden, verspreid over de hele wereld. De huid van de meeste kikkers is erg dun, en weinig geschikt om de verdamping tegen te gaan. Door middel van o.a. klierafscheiding wordt de huid constant vochtig gehouden. Van tijd tot tijd wordt de huid in zijn geheel vervangen. Het vervellen is nodig omdat de huid goed zou blijven functioneren en wordt geregeld door hormonen.
De groene kikker moet steeds terug naar het water om te paren. Over het algemeen omklemt een mannetje pas een vrouwtje wanneer zijn borst met het lichaam van het vrouwtje in aanraking komt. De larven, die donderkopjes of kikkervisjes worden genoemd worden, moeten zich eerst in het water ontwikkelen, voordat ze na de metamorfose aan land kunnen gaan.

De meeste vissen beschikken over een zijstreep. Deze bestaat uit een aantal zintuigcellen die in een vertakt kanaal onder de huid zitten. De zijstreep is een mechanisch zintuig dat reageert op stromingen in het water, die ontstaan wanneer vissen vaste voorwerpen naderen of wanneer andere dieren zich in hun richting bewegen. De groene kikker bezit ook dit zintuig; maar alleen in het larvenstadium.
Groene kikkers zijn koudbloedig maar kunnen wel hun lichaamstemperatuur regelen. Door van plaats of van lichaamshouding te veranderen is het in staat een welbepaalde temperatuur te handhaven.
Wanneer een kikker warmte nodig heeft, gaat hij in de zon zitten of in het warme water vlak bij de oever. Wanner hij koelte zoekt, begeeft hij zich in dieper en kouder water of plaatst hij zich in een lichaamshouding voor een snellere verdamping. Het vermogen om met de huid temperatuursverschillen te registreren speelt ook een rol, wanneer kikkers een plaats gaan zoeken om de winterslaap te houden. In het voorjaar dragen de stijgende temperaturen ertoe bij dat de kikkers ontwaken en weer actief worden.

Om buiten het water te kunnen zien, heeft het oog van een kikker, in vergelijking met het oog van een vis, enige veranderingen ondergaan. De lens is kleiner en meer afgeplat aan de buitenkant. Wanneer het oog in rust is, dan is onze groene kikker verziend.
Op het land is dit een voordeel, in het water niet, daar water niet zo doorzichtig is. Hij kan zijn oogbollen naar achteren bewegen met behulp van speciale spieren, wat het zoeken naar voedsel vergemakkelijkt.
De groene kikker verblijft meestal kort bij onze vijver. Hij houdt zich vaak in het water op en moet alles kunnen zien wat erboven het wateroppervlak beweegt. Hierdoor zijn de oogbollen naar boven gericht, in een veel sterkere mate dan bij de meeste andere soorten. Het gezichtsveld is erg groot en de gezichtsvelden van beide ogen overlappen elkaar. Hierdoor kan de groene kikker diepte zien, wat heel belangrijk is voor het schatten van afstanden. Daar de kikker een horizontaal gezichtsveld heeft van 360 graden, kan hij om zich heen kijken zonder zijn kop te bewegen. Bovendien is hij in staat 'voor' zich en 'achter' zich voorwerpen binoculair (beide ogen tegelijk) te zien.
Wanneer een kikker een insect ontdekt, nadert hij het eerst zo dicht; dat hij er met zijn tong of kaken bij kan. Voordat hij toe kan happen, moet hij het insect eerst met beide ogen fixeren, zodat de juiste afbeelding op de twee corresponderende punten van de beide netvliezen verschijnt. Alleen door het insect te fixeren kan de kikker het scherp zien.

Bij groene kikkers kunnen de mannetjes het geluid van hun paarroep versterken door middel van kwaakblazen. Ze worden langs de mondholte gevuld met lucht en dienen als klankborden. Wanneer de dieren stil zijn, lopen de kwaakblazen leeg. Aan de huidplooien die dan ontstaan, kan men de mannetjes herkennen, want vrouwtjes beschikken nooit over kwaakblazen. Bij de groene kikker zijn de kwaakblazen uitwendig, aan de zijkanten geplaatst.
Als onze kikker met behulp van de longen ademhaalt, zuigt hij via de neusgaten eerst lucht in de mondholte, waarbij de mond gesloten blijft en de onderkaak zakt. Daarna worden de neusgaten gesloten en wordt de onderkaak omhoog gebracht, waardoor de lucht in de longen wordt geperst. De lucht wordt weer uitgestoten door het spannen van de lichaamswanden, waardoor de elastische longen samengeperst worden.
Tijdens het kwaken blijven de mond en de neusgaten gesloten, zodat geluiden in een gesloten systeem ontstaan. Wanneer de lucht uitgeperst wordt, stroomt die langs de stembanden. Deze worden aan het trillen gebracht, waarna de lucht nar de mondholte of de kwaakblazen wordt geleid. Hiervandaan wordt de lucht weer in de longen geperst door samentrekking van spieren in het gehemelte en kan het proces weer van voren af aan beginnen..

De groene kikker vangt zijn buit op de oever of net boven het wateroppervlak. Volwassen dieren kunnen sprongen maken tot ongeveer 80 cm.
Hij kan een vlieg die links of rechts van hem loopt, grijpen zonder het lichaam te draaien. Ook een insect dat zich onder de bek bevindt, kan met de tong worden bereikt. De groene kikker kan een insect dat boven hem vliegt, vangen door te springen, zelfs wanneer dit insect zich 20° achter het punt bevindt dat loodrecht boven de kop van de kikker ligt.

Jonge kikkers verblijven over het algemeen in de buurt van ondiep water in een gebied met een dichte vegetatie. Als ze volwassen zijn, vestigen ze zich in een gebied waar het water dieper is. Het gevolg hiervan is dat jonge en volwassen dieren elkaar zelden ontmoeten, ook al omdat jonge dieren overdag actief zijn en volwassen exemplaren bij valavond en s' nachts. Dit is vooral van belang omdat kannibalisme bij kikkers nogal veel voorkomt en op deze manier meer kikkers, wanneer ze volwassen zijn, de kans krijgen te overleven en zich voort te planten. In een populatie van kikkers zullen er altijd een paar dieren zijn die wegtrekken om nieuwe gebieden te zoeken. Een van de oorzaken van een dergelijke emigratie is waarschijnlijk dat in een bepaald gebied zich maar een beperkt aantal kikkers kan vestigen. Dit is afhankelijk van het biotoop en/of de kikkersoort.

Dat in een bepaald gebied slechts maar een paar vijvers gebruikt worden om te paren en andere niet; vindt zijn oorzaak in het al dan niet voorkomen van algen. De stimulus die de kikkers bij de trek beïnvloedt, is de geur van algen. Kikkers kunnen alleen de paarplaatsen met behulp van de reukzin lokaliseren wanneer de wind uit de juiste richting waait.
Het oriënteringsvermogen van kikkers faalt zelden, wat tot gevolg heeft dat ze in de paartijd massaal naar gebieden trekken waar het nageslacht de meeste levenskansen heeft.
Om met elkaar in contact te komen, moeten de mannetjes en vrouwtjes van een zelfde soort, op een bepaald tijdstip naar een bepaald paargebied trekken.
Het bewijs voor de nachtelijke trektochten van de op het land levende soorten vormt het grote aantal overreden dieren op plaatsen waar hun trekroutes belangrijke verkeerswegen kruisen.

Kikkervisjes leven van de algen en hebben uitwendige kieuwen. Na een paar weken worden de kieuwen bedekt met een huidstuk en na twee maanden zijn de achterpoten volledig ontwikkeld. Ze ademen nu met de longen en leven van de kadavers en van hun soortgenoten. Na drie maanden zijn ze volwassen en tegen het midden van de zomer verlaten ze de vijver. Ze eten insecten, wormen en slakken.
De naam esculenta (=smakelijk) ontleent de groene kikker aan het feit, dat hij de leverancier is van de populaire 'kikkerbilletjes'


Bronnen: 'kikkers en padden' Balkema natuurgidsen ISBN 90 6191 103 6